Felidae I
Met karkassen in de kofferbak rijden we richting rand.
Je trekt je klauwen in, gunt me een stuk overdaad, soms
zeg je dat het troost, soms dat het kraakt.
Het donker van de snelweg is nooit zo eenzaam
als het oranje licht van de tunnel.
Elkaar aankijken is elkaar beroven
is elkaar de nek doorbijten.
Je vingers drukken dieper in de natte kalk
van mijn schouderbladen.
Laat deze rug het onbeschreven landschap zijn
waarnaar je later als vaderland verwijst.
Laten we hier verhalen over onze oorsprong verzinnen.
Ook weggelopen katers hebben een naam nodig.
Je zei dat nooit eerder zo je hoofd tussen handen,
dat nooit eerder een vrouw
voor je ogen een kat werd. |